Weekafsluiter bij Dobbeplas

dobbeplas

Na alle zoutwateravonturen deze week koos de vrijdagmiddagploeg voor een zoetwateractiviteit in en rond de Dobbeplas.

Er werd gezwommen, gerend en uiteraard door alle verboden slootjes en greppels gebaggerd. Voor we weer de bus in mochten moest er verplicht worden schoongezwommen bij het hondenstrandje. Daar stond toevallig ook een sportieve familie met peuters – allemaal in trainingspak – en twee pitbulls waarvan er een flink uit de kluiten gewassen en overduidelijk ongecastreerd was.

De roedel sloeg er gelukkig niet veel acht op maar alsof het was afgesproken werd er een enorme tak de roedel ingegooid terwijl een peuter gillend op Molly en Aaf afrende. Nu moet u weten dat Aaf – onze grote uit Portugal geredde lieverd – voor bijna alles bang is maar vooral voor… kinderen. Die ging er dus vandoor. Terwijl ik probeerde haar gerust te stellen en naar me toe te roepen zag ik in mijn ooghoek dat mijn eigen Joep ook de ballen van de de roedel instormende pitbull had zien bungelen en daarbij bedacht had dat het waarschijnlijk het beste was om deze keihard van achteren uit te wonen. Gelukkig stond de spierbundel inmiddels met de tak in zijn bek…

Terwijl ik Aaf stond aan te lijnen, de rest van de roedel bij me riep en Joep tot de orde stond te roepen hoorde ik de man in het gezelschap tegen de peuter zeggen “kèk die grote zwarte is homo”.

“Ah meneer is een kenner” zei ik, verwachtend dat ik hem tot in het hart van zijn track suit zou raken maar mijn humor bleek iets te hoog gegrepen voor meneer en een holle niet begrijpende blik was mijn deel. Terwijl dit allemaal plaatsvond stond een van de dames op de achtergrond “meneiâh, meneiâh, ken ik wat vraguh*?” te roepen.

* goed Haags voor: “Mijnheer, mijnheer, mag ik u iets vragen?”

Ik was even te druk met het aanlijnen van iedereen om te kunnen antwoorden. Met de hele bende aan de lijn trok ik Joep van de pitbull af en richtte me met een vragende blik tot de vraagster; “Meneiâh u hep veâhrstand van honden he kennuh alle honden zwemmen?”

“Nee ik heb zelf wel eens een stafford gehad en die is verzopen**” antwoordde ik.

**helaas is dit niet verzonnen

“Zie jèh nâh wel!” klonk het uit het gezelschap, gevolgd door allerlei verwijten over en weer. Wij wensten iedereen nog een fijne wandeling en maakten ons snel uit de voeten. Op de parkeerplaats kwam de mevrouw met twee knappe visla’s – die we tijdens de wandeling al waren tegengekomen – naar me toe en vroeg of wij ook zo’n gezellige interactie hadden gehad met het gezelschap aan het strandje. Meneer had zijn peuter erop gewezen dat zij “twei echt lelèke honden” had toen ze langsliep en zij voelde zich enigszins geïntimideerd. Ik stelde haar gerust door op te merken dat de schoolvakantie net was begonnen en dat het waarschijnlijk tot de volgende schoolvakantie zou duren tot die honden weer iets anders dan het poepveldje in de stad zouden zien. Zichtbaar opgelucht ging zij – net als wij – het weekend tegemoet.